Vanaf 2022 vindt een wijziging van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet plaats. Met deze wetswijziging zullen circa 20.000 jeugdigen onder voogdij en 18-plussers 'administratief' verhuizen naar een andere gemeente. It's Public heeft de nieuwe systematiek om budgetten te verdelen uitgelegd en de (financiële) effecten van deze wetswijziging ingeschat voor alle gemeenten.
De wijziging van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet gaat in twee fases. Per 1 januari 2022 geldt het nieuwe woonplaatsbeginsel: niet langer is de gemeente waar de gezagsdrager ingeschreven staat verantwoordelijk, maar de gemeente waar de jeugdige direct vóór aanvang van zorg staat ingeschreven. In 2023 introduceert het Rijk daarbovenop een nieuwe methode om de budgetten te verdelen. De T-2-systematiek zal vervangen worden door toevoeging aan het objectieve verdeelmodel.
Deze nieuwe methode zal gevolgen hebben voor de begroting van veel gemeenten. In 2022 is de wijziging van het woonplaatsbeginsel nog ongeveer budgetneutraal. Het budget wordt immers bepaald op basis van het daadwerkelijk aantal cliënten in zorg. Echter, als het budget vanaf 2023 wordt toegevoegd aan het objectieve model zal het budget niet meer op basis van daadwerkelijke zorg verdeeld worden. Hierdoor kan er een verschil optreden tussen de zorg die een gemeente daadwerkelijk verleent en het budget dat zij van het Rijk krijgt. It’s Public heeft voor iedere gemeente een indicatie gegeven of een tekort of overschot te verwachten is in 2023 (hoewel de precieze impact nog niet zeker is).
De verwachte tekorten of overschotten per gemeente of tips om de wetswijziging zo goed mogelijk door te voeren kun je in onze publicatie vinden.
Behalve financiële gevolgen van het nieuwe woonplaatsbeginsel heeft It's Public andere onderzoeken gedaan naar uitgaven en tekorten in de jeugdzorg, bijvoorbeeld in onze 'Benchmark jeugdhulp' en 'Benchmark tekorten jeugdzorg'